Dierexperimenteel onderzoek:
Jaarverslag 2020
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voeren dierproeven uit voor onderzoek en onderwijs, omdat sommige belangrijke en relevante vragen niet te beantwoorden zijn zonder proefdieren.
We zijn daar open over en laten op deze website graag zien hoe we dierstudies doen en welke afwegingen we daarbij maken. Hiermee dragen we bij aan een maatschappelijke discussie over dierproeven waarin iedereen een weloverwogen mening kan vormen.
Nederland koploper alternatieven voor dierproeven in 2025
Nederland heeft zich ten doel gesteld in 2025 wereldwijd koploper zijn met innovatieve onderzoeksmethoden zonder dierproeven. Nederland was in 1997 ook al internationaal koploper, toen geen dierproeven meer werden gedaan voor cosmetische producten, zoals make-up, tandpasta, shampoo en deodorant. In 2004 volgde de hele EU en sinds 2013 is ook import van buiten de EU beëindigd. Staatssecretaris van Economische Zaken Martijn van Dam heeft aan het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) in maart 2016 gevraagd een transitieschema op te stellen gericht op de ontwikkeling van innovatief, proefdiervrij werken. Die transitie gebeurt samen met de kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Het gaat bijvoorbeeld om de wettelijk voorgeschreven veiligheidsonderzoeken bij chemische stoffen, allergietesten bij nieuwe producten, voedselingrediënten, bestrijdingsmiddelen, en vaccins. In 2025 moet het volgens het NCad mogelijk zijn om deze onderzoeken zonder dieren te doen. Ook in andere wetenschapsdomeinen ziet het NCad kansen om het aantal dierproeven stapsgewijs te vervangen door nieuwe technieken. De laatste jaren zijn er al veel alternatieve onderzoeksmethodes ontwikkeld waarbij geen dieren gebruikt hoeven te worden. Bijvoorbeeld bij allergietesten, waar nu een menselijke kunsthuid voor wordt gebruikt, of een computermodel voor het menselijk hart, waarmee de werking van medicijnen kan worden onderzocht.
De Rijksuniversiteit Groningen ondersteunt initiatieven om middels innovatieve methoden het proefdiergebruik terug te dringen en om in die innovaties een wereldpositie in te nemen in 2025. Zij besteedt daar zelf ook reeds veel aandacht aan en stimuleert bijvoorbeeld het gebruik van organoids, miniatuur organen gekweekt uit stamcellen, en daarnaast ook het gebruik van weefsels en organen afkomstig van slachthuizen als alternatieven voor proefdieren. Toch zal ook in de toekomst het onderzoek niet volledig zonder het gebruik van proefdieren kunnen worden uitgevoerd. Met name in de medische biologie, host-microbe interacties, neurobiologie, fysiologie, farmacie, immunologie en gedragsbiologie zal onderzoek aan complexe systemen essentieel blijven. Interacties tussen organen en tussen organismen en hun omgeving zijn zeer belangrijk voor het onderzoek dat wordt uitgevoerd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit soort interacties zijn op dit moment nog niet goed in proefdiervrije systemen te onderzoeken
Dierproeven in getallen
Binnen de RUG worden dierproeven uitgevoerd ten behoeve van fundamenteel en translationeel onderzoek, alsmede voor onderwijs. Een deel van die proeven vindt plaats in de faciliteit bij het UMCG, daarnaast is er een faciliteit bij FSE en ook vinden er nog proeven plaats in het vrije veld. In 2020 zijn in totaal 17.506 dierexperimenten verricht, waarbij voornamelijk gebruik werd gemaakt van muizen, ratten en vogels. In 2019 waren in totaal 18.731 dierexperimenten gedaan. In 2020 is dus een afname van ongeveer 7% te zien. In 2020 is het aantal gebruikte muizen gelijk gebleven en het aantal ratten fors gedaald (-25%) en zijn zebravissen juist even veel gebruikt. De categorie andere vogels is ook flink afgenomen, maar de categorie andere vissen is weer toegenomen. Het aantal dierproeven fluctueert jaarlijks door beschikbare budgetten en onderzoekscapaciteit. In 2020 werd een grotere afname verwacht, omdat het onderzoek in de lente grotendeels stil heeft gelegen vanwege de eerste lockdown door Covid-19. Het lijkt dat een groot gedeelte is ingehaald in de tweede helft van het jaar. Het aantal experimenten met muizen is ook sterk beïnvloed doordat het knippen van het staartpuntje bij de muizen t.b.v. genotypering in 2020 voor het eerst als aparte dierproef in de registratie is opgenomen. Het gaat hierbij om ca. 1000 ‘experimenten’ op muizen die niet geschikt bleken voor een dierexperiment voor een onderwijs of onderzoek. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aantallen uitgevoerde dierproeven uitgesplitst per diersoort en geeft de mogelijkheid de getallen van de afgelopen 5 jaar te vergelijken.
Er zijn bij de RUG jaarlijks grote schommelingen in het aantal proeven met muizen, maar het aantal proeven met ratten daalt nog steeds. Dit is al sinds 2013 het geval. Dit jaar hebben we voor het tweede jaar op rij de zebravissen apart weergegeven van de andere vissen. Het aantal zebravissen is gelijk gebleven, maar andere vissen zijn minder gebruikt. De aantallen ‘andere’ vogels gebruikt voor dierproeven fluctueren al jaren en waarschijnlijk blijft dit voorlopig zo.
Het lijkt of het aantal dierproeven nu redelijk stabiel is. Sinds in 2014 de nieuwe Wet op de Dierproeven is ingevoerd is het aantal dierproeven op de RUG met meer dan 10% gedaald. Of de aantallen nu stabiel zijn, zal in de komende jaren duidelijk worden. De ontwikkelingen van alternatieven voor dierproeven gaan ook door en hopelijk leidt dat de komende jaren tot meer afname van dierproeven.

Waarom dierproeven?
Gezond ouder worden (Healthy Ageing) en een duurzame samenleving (Sustainable Society) zijn kernthema’s in het beleid van het UMCG en de RUG. Veel onderzoeksprogramma’s richten zich dan ook op onderwerpen als gezonde veroudering, de ziekte van Alzheimer, diabetes en Parkinson, waarbij dierproeven soms noodzakelijk zijn. Maar ook om ecologische vraagstukken te ontrafelen, zoals het trekgedrag van vogels, zijn experimenten met dieren nodig.
Dierproeven aan de RUG / UMCG
De RUG en het UMCG streven naar (fundamenteel) onderzoek en onderwijs dat tot de wereldtop behoort. Het dierexperimenteel onderzoek dat daar voor nodig is, willen we zo goed mogelijk uitvoeren: dat betekent een optimale verzorging en borging van het welzijn van de proefdieren én het optimaal faciliteren van de proefdieronderzoekers.
Ons dierexperimenteel onderzoek vindt plaats in het UMCG (57%) en bij de Faculteit Science and Engineering van de RUG (FSE, 43%). Binnen deze organisaties is een aantal onderzoeksinstituten waar het dierexperimenteel onderzoek voornamelijk plaatsvindt.

▶ Behavioural and Cognitive Neurosciences (CBN/BCN-BRAIN)
Fundamenteel en praktijkgericht onderzoek naar de werking van het (gezonde) brein, afwijkingen in het zenuwstelsel bij neurologische en geestelijke aandoeningen, en de mechanismen die ten grondslag liggen aan gedrag.
▶ Centre for Ecological and Evolutionary Studies (CEES)
Fundamenteel onderzoek naar onder andere diergedrag en ecofysiologie.
▶ Groningen Research Institute of Pharmacy (GRIP)
Fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek naar geneesmiddelen.
▶ Groningen University Institute for Drug Exploration (GUIDE)
Lead-ontwikkeling en het ontwikkeling van geneesmiddelen.
▶ Health Research and Epidemiology (SHARE)
Opheldering van factoren die ervoor zorgen dat mensen op een gezonde manier oud worden (healthy aging) aan de hand van fundamenteel en praktijkgericht onderzoek.
▶ European Research Insitute for the biology of ageing (ERIBA)
Fundamenteel onderzoek naar de factoren die veroudering veroorzaken.
▶ Biomaterials (W.J.Kolff Institute)
Toepassings- en praktijkgericht onderzoek naar biomaterialen en implantaten.
▶ Fundamental, Clinical and Translational Cancer Research (Cancer Research Center Groningen)
Fundamenteel en praktijkgericht onderzoek naar oncologie en tumorontwikkeling.
De onderzoeksvoorbeelden in dit jaarverslag illustreren het onderzoek aan de RUG en het UMCG. Op de website van de RUG is een overzicht beschikbaar van de afdelingen die dierexperimenteel onderzoek uitvoeren.
De RUG en het UMCG zijn in dialoog met verschillende stakeholders op het gebied van dierproeven. Het doel hiervan is om zowel te zenden als te ontvangen. Zo wordt de dialoog gebruikt om de waarde van door de RUG en UMCG uitgevoerde dierproeven voor maatschappij en wetenschap goed uit te leggen. Anderzijds biedt het de mogelijkheid om signalen over dierproeven te ontvangen en binnen de organisatie een vervolg te geven.
Wet- en regelgeving
Proefdieronderzoek is aan strikte wet- en regelgeving gebonden. Sinds 1977 is het welzijn van proefdieren in Nederland beschermd via de Wet op de dierproeven, de Wod. In aanvulling op deze wet is sinds 1985 ook het Dierproevenbesluit van kracht. Uitgangspunt van de wet is het ‘Nee, tenzij’-principe: dierproeven zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn. Wanneer een onderzoeker het onderzoek bijvoorbeeld ook met een computermodel of slachtmateriaal kan uitvoeren, is het verboden dieren voor het experiment te gebruiken. In 2014 is een herziene Wod in werking getreden.

Volgens de huidige Wod is een dierproef gedefinieerd als ‘elk al dan niet invasief gebruik van een dier voor experimentele of andere doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel of meer pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als, dan wel het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap’. Proeven met dieren zonder inwendig skelet, zoals wormen, slakken en insecten, vallen niet onder dierproeven. De Wod is bedoeld om de proefdieren in Nederland te beschermen. Er staat bijvoorbeeld in dat alleen gekwalificeerde mensen proefdieren mogen gebruiken en dat alleen mogen doen binnen instellingen die daarvoor een vergunning hebben.

Codes of Practice
Onder de oude Wet op de Dierproeven werden voor het onderzoek met wilde dieren op het laboratorium en het onderzoek met wilde dieren in hun biotoop verschillende ‘dierproef-definities’ gehanteerd. Na invoering van de nieuwe Wod is dit onderscheid er niet meer en geldt voor al het dierexperimenteel onderzoek en dus ook voor dat met wilde dieren zowel binnen de instelling als in het biotoop dezelfde definitie. Al snel bleek dat onderzoek met wilde dieren in hun biotoop onderbelicht waren in de notitie ‘Wanneer is er sprake van een dierproef in de zin van de wet’ welke op 3 oktober 2016 is gepubliceerd op de website van de CCD. Daarop is een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers uit het werkveld wat in 2017, in samenwerking met de CCD en de NVWA, heeft geresulteerd in de publicatie van de handreiking ‘Dierproeven met wilde dieren in hun biotoop’.
Onderzoekers van de RUG zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van deze handreiking en de RUG gebruikt deze als leidraad bij aanvragen voor en uitvoering van onderzoek aan dieren in het vrije veld.
Van aanvraag tot uitvoer dierproef
CCD
Deze landelijke commissie beoordeelt de aanvraag definitief en verleent, of weigert, de projectvergunning voor het experiment. De CCD publiceert niet-technische samenvattingen van verleende vergunningen op haar website.
Daarnaast is een landelijk comité, het NCad opgericht. Het brengt verbeteringen tot stand gericht op het Vervangen, Verminderen en Verfijnen (3V’s) van dierproeven en de ethische toetsing daarvan in (toegepast) wetenschappelijk onderzoek en onderwijs om daarmee het proefdiergebruik te minimaliseren, zowel nationaal als internationaal.
DEC
De RUG heeft een onpartijdige dierexperimentencommissie die proefdiergebruik beoordeelt in opdracht van de CCD. Bij haar afweging gebruikt de DEC-RUG standpunten en richtlijnen die zijn opgesteld door de CCD. Daarbij hanteert de DEC-RUG ook de algemeen geldende standpunten uit de Code of Practice over diverse onderwerpen. In de DEC-RUG zitten deskundigen op het gebied van (bescherming van) proefdieren, dierproeven, alternatieven voor dierproeven en ethische toetsing.
De DEC toetst elk onderzoeksvoorstel aan de bestaande wet- en regelgeving. Ook weegt ze het belang van het dierexperiment af tegen het ongerief dat de proefdieren ondervinden.
De intrinsieke waarde van elk dier staat centraal bij de afweging of een dierproef ethisch acceptabel is of niet. Dat neemt niet weg dat ook andere overwegingen een rol spelen, zoals psychologische complexiteit van een dier (denk aan apen). Of de maatschappelijke status die aan een diersoort wordt toegekend, gebaseerd op factoren als sociale verbondenheid (hond en kat), historische waarde (landbouwhuisdieren) en maatschappelijke relatie (zeehond).
Voor proeven met apen zijn bij de RUG en het UMCG geen faciliteiten; over proeven met apen heeft de RUG een apart standpunt opgesteld.
IvD
Een belangrijke verandering in de herziene Wod is dat instellingen kennis over dierenwelzijn bundelen in een ‘Instantie voor Dierenwelzijn’. De IvD behandelt een onderzoeksproject, na goedkeuring door de DEC en CCD, op dierenwelzijnsaspecten en zorgt ervoor dat het project goed uitgevoerd kan worden. Verder adviseert zij de onderzoeker over toepassing van de 3V’s en houdt toezicht op de voorbereiding van het onderzoek en de vaardigheid en scholing van de uitvoerders.
In de IvD zit een aangewezen dierenarts, de locatiebeheerder van de dierfaciliteit, een wetenschapper en indien gewenst een externe deskundige, zoals bijvoorbeeld een stralingsdeskundige of een biologische veiligheidsfunctionaris.

In de Wet op de dierproeven staan in artikel 14C. de taken van een Instantie voor Dierenwelzijn beschreven in vijf punten (14c.1a tot en met 1e). Lid 1c van het wetsartikel meldt dat de IvD “zorgt voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake controle, rapportage en vervolg met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren”. Vrij vertaald geeft het artikel aan dat de IvD organiseert dat het welzijn van de proefdieren geborgd is en wordt vastgelegd.
De IvD’s van de RUG checken bij elk IvD-protocol of de dierstudie uitgevoerd zal worden met dieren die in het wild worden gevangen. Als dit zo is, controleert de IvD of de benodigde Flora- en Fauna ontheffing aanwezig is. Dit bedrijfsinterne proces zal onveranderd gehanteerd blijven worden.
IvD platform
De beide IvD’s van de RUG zijn aangesloten bij het landelijk IvD-platform. Het IvD-platform dat onderdeel is van DALAS (Dutch Association for Laboratory Animal Science), was zeer actief in 2020. Tot op de dag van vandaag vertegenwoordigt het IvD-platform nog steeds meer dan 90% van alle IvD’s in Nederland. Ondanks COVID- maatregelen is het IvD-platform in staat geweest haar maandelijks regulier overleg voort te zetten om knelpunten te bespreken. Daarnaast heeft het IvD-platform contacten weten te onderhouden met verschillende overheidsorganisaties zoals de CCD, de NCad, LNV en de NVWA. Het doel van het afgelopen jaar was om minimaal eenmaal per jaar met de verschillende overheidsorganisaties om de tafel te zitten om punten te bespreken die speelden op de werkvloer.
Naast gesprekspartner met de verschillende overheidsorganisaties, wil het IvD-platform ook zorg dragen voor het delen van kennis met de IvD’s.
Binnen het IvD-platform zijn 5 werkgroepen opgericht. Educatie & Training is één van de groepen, die naast het opstellen van handreikingen, ook middagen organiseert om een specifieke doelgroep te kunnen bedienen op dit gebied. De dag van de Competentie is hier een voorbeeld van. Op 18 december 2020 was een online bijeenkomst georganiseerd speciaal voor de personen die binnen hun instelling verantwoordelijk zijn voor competentie beheer. Doel van de middag was “Hoe kan je onderhoud van bekwaamheden en de registratie hiervan vormgeven”. Een van de leden van de IvD–CDP was betrokken bij de organisatie en een ander IvD-lid van de IvD–CDP was spreker op deze bijeenkomst.
De overige werkgroepen zijn: Antibiotica, Experimental Design & Statistical Analysis en Fok-coördinatoren. Als laatste is dit jaar de werkgroep Intercollegiaal Auditeren aangesloten bij het IvD-platform. Output van deze werkgroepen zal gedeeld worden richting de werkvloer via de IvD’s.
Dit jaar heeft het IvD platform in samenwerking met de NCad 1x het “Harry Blom beraad” georganiseerd. Doel van dit beraad is om dilemma’s in de huidige onderzoekspraktijk vanuit verschillende gezichtspunten te belichten. Het onderwerp was dit keer ‘Een verschil van dag en nacht’. Dag-nachtritmes hebben invloed op je proefdier en de uitkomsten van je dierproef. Hoe ga je daar goed mee om? Hierover gaven meerdere deskundigen hun onderzoeksbevindingen en visie. Een compilatie van de uitzending vindt u via deze link
Een ander belangrijk onderwerp binnen de IvD’s zijn de Codes of Practice (CoP’s). Daarom heeft het IvD-platform het initiatief genomen om samen met de NCad nieuwe CoP’s te ontwikkelen en oude CoP’s te updaten. Twee werkgroepen hiervoor zijn dit jaar gestart, de Werkgroep Vissen (Afronding medio 2021) en de werkgroep Pre- en post-operatieve zorg (Good Surgical Practice, afronding voorjaar 2021). Vanuit IvD-Groningen nemen twee personen deel aan deze werkgroep om deze CoP voor pre- en post-operatieve zorg op te stellen.

Einde van de proef
Adoptie
Volgens de herziene Wet op de dierproeven geeft de IvD advies over adoptieregelingen, met inbegrip van advies betreffende passende socialisatie van de voor adoptie vrij te geven dieren. De vergunninghouder is van mening dat het niet in het belang van de proefdieren en particulieren is om de proefdieren te laten adopteren. Een uitzondering hierop zijn dieren die bij de RUG onder semi-natuurlijke omstandigheden gehouden worden o.a. vogels en vissen. Deze dieren kunnen door particulieren overgenomen worden. De vergunninghouder staat niet toe dat dergelijke dieren verhandeld worden. In 2020 kwamen 19 zebravinken en 6 rotganzen in aanmerking voor adoptie. Voor deze dieren is uiteindelijk geschikte opvang gevonden.
Euthanasie
In de meeste gevallen is adoptie niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat de hersenen en/of andere organen en lichaamsdelen nodig zijn voor verder onderzoek en analyse, en zullen dieren aan het einde van een dierproef gedood worden. Dit is een stap die geen van de dierverzorgers en onderzoekers graag uitvoert.
De euthanasieprocedure die voornamelijk gebruikt wordt is zo ontwikkeld dat de dieren er zo min mogelijk van merken. De dieren komen in een bak met een mengsel van zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2), waarbij het CO2-gehalte langzaam oploopt. Hierdoor raken de dieren eerst buiten bewustzijn, waarna ze langzaam inslapen. Soms is het, in het kader van de proef, wenselijk om te kiezen voor een andere euthanasieprocedure. Ook in dat geval zal er altijd op worden toegezien dat de gekozen methode zo weinig mogelijk ongerief veroorzaakt voor het dier.
In enkele gevallen krijgen dieren tijdens een experiment complicaties waardoor de dieren meer dan verwacht (dreigen te) lijden. In zulke gevallen passen onderzoekers het zogenaamde ‘humaan eindpunt’ toe. Ze halen het dier uit het experiment op het moment dat het lijden onacceptabel dreigt te worden. Het dier wordt vervolgens geëuthanaseerd om ernstig leed te voorkomen.
Dierproeven doelen
Veruit de meeste dierproeven hebben onderzoekers uitgevoerd om een wetenschappelijke vraag te beantwoorden. De figuur hieronder geeft aan waarover deze vragen gingen. Naast het beantwoorden van wetenschappelijke vragen, zijn ook dierproeven gedaan voor onderwijs en training, bijvoorbeeld om studenten en biotechnici op te leiden.
- Doelen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
- Toegepast en translationeel onderzoek
- Fok met ongerief niet gebruikt
- Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
- Onderwijs
- Bescherming van diersoorten
Ongerief
Proefdieren ervaren altijd een bepaalde mate van ongerief. De Nederlandse regelgeving deelt ongerief met ingang van de herziene Wod in vier categorieën in. Ongerief hoeft niet per se pijn te zijn: ook stress en angst vallen hieronder. Hieronder is weergegeven welke mate van ongerief de dierproeven in 2020 met zich meebrachten.
%
Terminale dierproeven
%
Licht ongerief
%
Matig ongerief
%
Ernstig ongerief
%
Ernstig overstijgend ongerief
Fokefficiëntie
De RUG en het UMCG fokken zelf dieren, vooral (transgene) muizen en ratten. Niet alle gefokte dieren komen in een experiment terecht. Deze dieren noemen we ‘surplusdieren’ of ‘fokoverschot’.
Een fokoverschot is helaas onvermijdelijk. Dieren in een proef moeten vaak zoveel mogelijk identiek zijn om betrouwbare onderzoeksresultaten te krijgen. Ze moeten bijvoorbeeld even oud en van hetzelfde geslacht zijn of onder identieke omstandigheden zijn geboren. Ook bezitten niet alle dieren de gewenste genetische eigenschappen. Zo zijn voor een experiment met 60 identieke transgene muizen al snel 170 dieren gefokt: lees meer hierover op de website van de Stichting Informatie Dierproeven. Verder is een aanzienlijk deel van de fok nodig voor het in stand houden van unieke of waardevolle foklijnen.
Terugdringen van het aantal dieren dat wel gefokt is maar niet in een experiment is gebruikt, heeft voor de RUG en voor de landelijke overheid, een hoge prioriteit. Er zijn in 2020 ongeveer een vijfde van de gefokte dieren geleverd voor experimenten (een paar procent meer dan in 2019). Bij niet-transgene lijnen is dit percentage hoger, omdat daar alle nakomelingen ook bruikbaar kunnen zijn voor het experiment. Bij transgene lijnen heeft een deel van de nakomelingen een genotype dat niet bruikbaar is in experimenten.
De RUG en het UMCG lopen voorop in het verhogen van de fokefficiëntie door een juiste communicatie tussen onderzoekers en dierverzorgers (vraag en aanbod) en het terugdringen van het fokoverschot door in te zetten op cryopreservatie van foklijnen die niet langer actief gebruikt worden.

Cryopreservatie
Cryopreservatie is een techniek waarbij eicellen of sperma van een foklijn die langere tijd niet nodig is, wordt ingevroren in plaats van de lijn levend in stand te houden. Als de foklijn weer nodig is, wordt een bevruchte eicel ingebracht bij een schijnzwanger vrouwtje. In de tussentijd zijn dus geen dieren nodig voor het behoud van de lijn.
Vorig jaar is de CDP begonnen met het aanbieden van het cryopreserveren van foklijnen die niet langer actief gebruikt worden voor dierproeven. In 2020 is van 17 lijnen sperma ingevroren. Dit zijn er meer dan vorig jaar, omdat nu beter bekend is bij onderzoekers dat deze optie wordt aangeboden in Groningen. Negentien muizenlijnen zijn gestopt en 1 rattenlijn wordt niet meer gefokt. Twintig nieuwe lijnen zijn gestart in 2020. Deze aantallen liggen lager dan vorig jaar wat mogelijk te maken heeft met de Covid-19 crisis waardoor dieren niet gebruikt konden worden in experimenten en proeven met deze dieren zijn uitgesteld.
Vervanging, Vermindering en Verfijning
Bij onderzoek en onderwijs met proefdieren aan de RUG en het UMCG staan de 3V’s centraal: vervanging en vermindering van proefdieren en verfijning van de dierproeven. Concreet betekent dit dat we zo min mogelijk proefdieren gebruiken en waar mogelijk proefdiervrij werken. Het ongerief voor de proefdieren beperken we zo veel als mogelijk. De Instantie voor Dierenwelzijn (IvD) helpt de onderzoekers om dit in de praktijk te brengen.
Vervanging
Een onderzoeker mag een dierproef alleen uitvoeren als het niet anders kan. Waar mogelijk voeren we onderzoek en onderwijs uit met dierproefalternatieven zoals ongewervelden, cellen, weefsels, computersimulaties, videotraining of slachthuismateriaal.
Vermindering
Bij een dierexperiment zetten we in op het verminderen van het aantal benodigde dieren: een opzet met zo min mogelijk proefdieren, die nog wel betrouwbare resultaten oplevert. Bijvoorbeeld door te kiezen voor standaardstammen waardoor de onderzoeksresultaten beter vergelijkbaar zijn of door onderzoekers eerst een pilotonderzoek te laten uitvoeren.
Soms kunnen proefdieren na het oorspronkelijke experiment opnieuw worden gebruikt, voor een (vervolg)experiment of voor onderwijs. In 2020 ging 1% van de dieren een tweede maal een proef in.
Verfijning
De onderzoekers, dierverzorgers, biotechnici en proefdierdeskundigen zijn dagelijks met verfijning bezig. Optimale huisvesting en goede toepassing van experimentele technieken en anesthesie, beperken het ongerief voor de proefdieren. Sociale dieren als ratten zijn bijvoorbeeld gehuisvest in groepen, waardoor ze minder stress ervaren.
Door dierproeven te verfijnen neemt het welzijn van de dieren toe. Goed voor de dieren en voor de kwaliteit van het onderzoek.
Toepassing 3V’s in het onderwijs met proefdieren
Training
Bij de Centrale Dienst Proefdieren worden bij het gebruik van proefdieren in het onderwijs zoveel mogelijk de 3V’s toegepast. Wanneer onervaren personen voor het eerst voor een training komen wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van kunstmaterialen. Het leren hechten start met hechten op een zeemleren lap.
Wanneer iemand microchirurgische technieken wil leren, traint men eerst op een stukje latex handschoen onder de microscoop, vervolgens op kunstvaten en bij voldoende ontwikkeling van de oog-handcoördinatie, gaat men verder op de levende rat. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van kunstmaterialen, maar uiteindelijk zal de te leren techniek toch uitgevoerd moeten worden in een levend organisme, want een levend dier is een te complex geheel van factoren om deze na te bootsen met kunstmaterialen. Om het aantal gebruikte proefdieren te verminderen zijn er instructiefilms gemaakt van alle relevante biotechnische ingrepen die tijdens trainingen aan bod komen, zodat er geen dieren gebruikt hoeven te worden om een techniek voor te doen. Proefdieren die gebruikt worden in het kader van onderwijs krijgen bij invasieve operatieve ingrepen altijd pijnstilling en worden na afloop van de ingreep getermineerd onder narcose om onnodig ongerief te voorkomen. Door bij dierproeven betrokken personen goed op te leiden streeft de CDP ernaar om de kwaliteit van dierproeven en het welzijn van proefdieren te verbeteren.
Anatomiepracticum
In de bachelor fase van hun studie nemen alle biologie‐studenten deel aan een practicum anatomie en fysiologie waarbij een rat ontleed wordt. Tot 2015 werden ratten altijd kort voor aanvang van het practicum geëuthanaseerd en onbehandeld voor het practicum aangeboden, omdat dit het mooiste preparaat opleverde. In bevroren en vervolgens weer ontdooide preparaten bleken bepaalde essentiële structuren niet goed zichtbaar. Binnen de RUG zijn gedurende het jaar genoeg surplus dieren beschikbaar vanuit fok en (non‐invasieve) experimenten om te voorzien in de behoefte voor het practicum. Het is echter vanuit het oogpunt van welzijn onwenselijk om deze dieren voor langere tijd aan te houden tot de start van het practicum. Daarnaast betekent het lang aanhouden van dieren een belasting van de bedrijfsvoering. Om die reden werden tot 2015 de gebruikte ratten betrokken van een commercieel fokbedrijf. Ondanks dat de gebruikte dieren vrijwel uitsluitend surplusdieren waren uit de verschillende foklijnen bleef deze situatie sub‐optimaal, niet in de laatste plaats door de stress voor de dieren door bijvoorbeeld het transport.
In 2016 is om bovenstaande redenen begonnen met een zeer succesvolle pilot om ratten die gedurende het jaar overbleven uit de eigen fok en experimenten te balsemen. De gebalsemde ratten zijn zeer goed bruikbaar gebleken voor het practicum doordat alle belangrijke structuren goed behouden bleven in tegenstelling tot de ingevroren preparaten.
Voor het balsemen is gebruik gemaakt van de “Fix for Life” ‐ methode, ontwikkeld door het Leids Universitair Medisch Centrum. De methode maakt gebruik van een balsemingsvloeistof zonder, of met hele lage concentratie van giftige en irriterende stoffen die doorgaans nodig zijn (formaldehyde en fenol) voor weefselconservering. Hierdoor is deze methode uitermate geschikt voor onderwijsdoeleinden,voordeel hierbij is ook dat de balsemingsvloeistof aangenamer ruikt.
Het balsemen van de ratten is een win‐win oplossing gebleken. In de eerste plaats hoeven voortaan geen ratten meer aangeschaft en getransporteerd te worden en is er een nuttig doel gevonden voor de eigen surplusdieren. Tegelijkertijd zijn de preparaten uitermate geschikt voor het practicum en blijkt het gebruik ervan minder belastend voor de studenten.
Organisatie en faciliteiten
Om een optimale verzorging van de dieren te garanderen en effectief onderzoek te kunnen doen, zijn twee moderne proefdierfaciliteiten ingericht: de Centrale Dienst Proefdieren in het UMCG (CDP) en de Facultaire Dienst Dierverzorging in de Linnaeusborg (FDD).
Het proefdieronderzoek aan de RUG en het UMCG vindt plaats in de vrije natuur of in één van de laboratoria met speciale proefdierfaciliteiten. We besteden de grootst mogelijke zorg aan een optimale huisvesting van de proefdieren: dit is immers de ruimte waar de dieren vrijwel hun hele leven verblijven. Huisvesting is dan ook meer dan enkel voldoen aan de wettelijke vereisten. De CDP en de FDD zijn geheel vernieuwd in respectievelijk 2009 en 2011 en behoren tot de modernste van Europa. Temperatuur, licht en luchtvochtigheid in de verblijven zijn nauwkeurig te regelen.
Inspecties door NVWA
In 2020 is de NVWA tweemaal op bezoek geweest op de locatie Linnaeusborg. Verder hebben onlinebijeenkomsten met de NVWA plaatsgevonden met de IvD–CDP en IvD–FSE waarbij gesproken werd over de gevolgen van maatregelen i.v.m. de Covid-19 pandemie voor proefdierbeheer en het dierexperimenteel onderzoek.


Over de Rijksuniversiteit Groningen
De Rijksuniversiteit Groningen is een mondiaal georiënteerde research universiteit, geworteld in Groningen, City of Talent. De Universiteit bevindt zich op invloedrijke ranglijsten in de top 100 en is geliefd bij studenten (30.000) en medewerkers (5250 fte) uit binnen- en buitenland. Zij worden uitgedaagd het beste uit zichzelf te halen; talent krijgt de ruimte, kwaliteit staat centraal. De universiteit werkt actief samen met maatschappelijke partners en profileert zich op de thema’s Healthy Ageing, Energy en Sustainable Society.