Onderzoekt de biologie van hersenziekten
‘Sociale interacties spelen een centrale rol in veel neuropsychiatrische ziektebeelden, zoals depressie, autisme, dementie en schizofrenie. Minder sociaal contact met vrienden, familie en collega’s is vaak één van de eerste symptomen van dergelijke aandoeningen. Ik onderzoek de biologische mechanismen die ten grondslag liggen aan sociale interacties en afwijkingen daarin.’
‘Van oudsher delen we neuropsychiatrische aandoeningen in op basis van zichtbare kwalitatieve symptomen. Er wordt gekeken naar patiëntgroepen die afwijken zonder dat daar een biologische kwalificatie aan ten grondslag ligt. Wat wij doen is fundamenteel anders. Vanuit de gedragsbiologie kijken we juist naar biologische oorzaken van gedrag. Dat gaat over ziektebeelden heen: patiënten met heel verschillende diagnoses als depressie, dementie of schizofrenie, hebben bijvoorbeeld opvallende overeenkomsten als het gaat om verminderde sociale interacties.
Om te ontrafelen of die gedeelde symptomen een gedeelde biologische basis hebben, maken we onder andere gebruik van proefdieren. We willen weten hoe circuits in de hersenen zich ontwikkelen en hoe deze bijdragen aan sociaal gedrag. Bij veel neuropsychiatrische ziektebeelden gaat het namelijk al vroeg in het leven mis bij de aanleg van de hersenschors, het hersengebied waar prikkels uit de omgeving verwerkt worden. Muizen zijn voor dergelijk onderzoek erg geschikt, omdat de prikkelverwerking bij deze dieren overeenkomsten vertonen met prikkelverwerking in het menselijke brein. Bovendien laten muizen een scala aan sociaal gedrag zien. Bij muizen die minder sociaal gedrag vertonen, doen we bijvoorbeeld EEG-metingen of analyseren we de ontwikkeling van hersensystemen.
Om de vertaalslag naar mensen te maken, wordt de data uit dierstudies zoveel mogelijk op een vergelijkbare manier gemeten als bij patiënten. Hersenscan, bloedwaarden, maar ook sociaal gedrag. Dat gedrag proberen we objectief te observeren. Het meten van sociaal gedrag bij patiënten is ontzettend lastig. Voor zulk onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van vragenlijsten, maar de vraag is of patiënten een reële inschatting kunnen maken van hun mate van sociale interactie met anderen. Om dit te ondervangen hebben we een smartphone-app ontwikkeld, die het gedrag van de persoon in kwestie meet: of de persoon buiten komt, hoeveel hij of zij belt, whatsappt enzovoort. Hiermee krijgen we een goed, objectief beeld van zijn of haar gedrag.
Door deze verschillende benaderingen, hopen we de biologische mechanismen achter sociale terugtrekking beter te begrijpen. Uiteindelijk resulterend in betere medicijnen tegen onder andere afwijkend gedrag dat te zien is bij verschillende hersenziekten, zoals, depressie, dementie en schizofrenie. Dit onderzoek doen we overigens niet alleen, maar bijvoorbeeld in groot Europees verband, onder de naam PRISM (Psychiatric Ratings using Intermediate Stratified Markers). In dit project gefinancierd door de Innovative Medicine Initiative (IMI) werken in totaal drieëntwintig universiteiten en farmaceutische bedrijven samen (http://www.prism-project.eu/).’