Dierexperimenteel onderzoek:

Jaarverslag 2024

De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voeren dierproeven uit voor onderzoek en onderwijs, omdat sommige belangrijke en relevante vragen niet te beantwoorden zijn zonder proefdieren.

We zijn daar open over en laten op deze website graag zien hoe we dierstudies doen en welke afwegingen we daarbij maken. Hiermee dragen we bij aan een maatschappelijke discussie over dierproeven waarin iedereen een weloverwogen mening kan vormen.

Nederlandse Transparantieovereenkomst Dierproeven

Het belang van goede en transparante communicatie over proefdieronderzoek wordt steeds breder onderschreven. De Rijksuniversiteit Groningen is een van de vijftien organisaties in Nederland de die Nederlandse Transparantieovereenkomst Dierproeven hebben ondertekend. Het doel van de Transparantieovereenkomst is het creëren van een opener en transparanter klimaat rondom dierproeven. De groep ondertekenaars bestaat uit universiteiten, universitaire medische centra, wetenschappelijke instituten, bedrijven en verenigingen die allen betrokken zijn bij dierproeven.

De ondergetekenden zijn: Amsterdam UMC, Biomedical Primate Research Centre, Charles River Laboratories Den Bosch B.V., Envigo RMS B.V., Erasmus Universitair Medisch Centrum, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Leiden Universiteit, Nederlands Kanker Instituut, Radboudumc, Radboud Universiteit, Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Maastricht, Vereniging Sportvisserij Nederland, Vrije Universiteit Amsterdam, Wageningen University & Research, Hubrecht Institute, Nederlands Herseninstituut, Nederlands Instituut voor Ecologie, TNO, LUMC, Noldus Information Technology, UMCG en Universiteit van Amsterdam.

Transparantie

Het is wettelijk bepaald dat Nederlandse onderzoeksinstellingen informatie verstrekken over de dierproeven die ze doen, maar deze informatie is niet altijd voor iedereen toegankelijk en te begrijpen. Ondertekenaars hopen met deze overeenkomst een positieve bijdrage te leveren aan openheid rondom dierproeven.

Toezeggingen

De ondertekenaars zijn betrokken bij het uitvoeren, ondersteunen of financieren van dierproeven ten behoeve van de gezondheid van mens en dier, kwaliteit van leven en natuur en milieu. Door zich aan deze overeenkomst te verbinden doen de organisaties de volgende vier toezeggingen:

  1. We zijn duidelijk over wanneer, hoe en waarom we dieren in onderzoek gebruiken.
  2. We streven naar betere communicatie over dierproeven in Nederland met het publiek en de media.
  3. We bieden proactief mogelijkheden aan het brede publiek om kennis te maken met dierproeven en de regelgeving die daarop van toepassing is.
  4. Jaarlijks rapporteren wij onze voortgang en delen we ervaringen met elkaar.

Deze overeenkomst is opgesteld door Nederlandse onderzoekers in samenwerking met de European Animal Research Association (EARA) en Stichting Informatie Dierproeven (SID). De Nederlandse Transparantieovereenkomst Dierproeven is geïnspireerd op bestaande overeenkomsten die in België, Duitsland, Frankrijk, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk zijn opgesteld.

In 2024 hebben we ons ingespannen om de kernprincipes van de door de RUG en UMCG ondertekende Transparantieovereenkomst na te leven. Gedurende het afgelopen jaar hebben we binnen de Centrale Dienst Proefdieren bijvoorbeeld 53 rondleidingen georganiseerd voor meer dan 400 personen. De achtergrond van deze deelnemers was zeer divers: het betrof bijvoorbeeld UMCG-medewerkers die nader wilden kennis maken met de UMCG-proefdierfaciliteit. Daarnaast waren deelnemers bijvoorbeeld afkomstig van middelbare scholen, MBO-scholen en collega’s van andere proefdierfaciliteiten. 

 

Dierproeven in getallen

Binnen de RUG worden dierproeven uitgevoerd ten behoeve van fundamenteel en translationeel (toegepast) onderzoek en ook voor onderwijs. Deze proeven vinden plaats in de faciliteiten bij respectievelijk het UMCG (de CDP) en FSE (de FDD) en ook vinden er proeven plaats in het vrije veld. In 2024 zijn in totaal 10.553 dierexperimenten verricht, waarbij voornamelijk gebruik werd gemaakt van muizen, ratten, vogels en vissen. In 2022 en 2023 werden ruim 14.000 dierexperimenten gedaan. In 2024 werd de grootste afname in dierexperimenten geregistreerd sinds 2017; een daling van bijna 30% en bijna 45% sinds 2019 (het jaar met het hoogste aantal dierproeven van de afgelopen 8 jaar). Onderstaande figuur laat een overzicht zien van de totalen per diersoort van de laatste 5 jaar en hierin zie je trends, zoals een geleidelijke afname van de aantallen bij de meeste diersoorten. Het aantal dierproeven fluctueert jaarlijks door beschikbare budgetten en onderzoekscapaciteit.

  • 7.317
    Muizen
  • 1.015
    Ratten
  • 0
    Hamsters
  • 29
    Cavia's
  • 39
    Andere knaagdieren
  • 0
    Konijnen
  • 0
    Andere vleeseters
  • 0
    Katten
  • 0
    Oude wereld-apen
  • 0
    Varkens
  • 0
    Geiten
  • 0
    Schapen
  • 0
    Kippen
  • 0
    Kwartels
  • 1.551
    Andere vogels
  • 147
    Amfibieën
  • 50
    Zebravissen
  • 397
    Overige vissen
  • 8
    Andere zoogdieren
Totaal: 10.553

Waarom dierproeven?

Gezond ouder worden (Healthy Ageing) en een duurzame samenleving (Sustainable Society) zijn kernthema’s in het beleid van het UMCG en de RUG. Veel onderzoeksprogramma’s richten zich dan ook op onderwerpen als gezonde veroudering, de ziekte van Alzheimer, diabetes en Parkinson, waarbij dierproeven soms noodzakelijk zijn. Maar ook om ecologische vraagstukken te ontrafelen, zoals het trekgedrag van vogels, zijn experimenten met dieren nodig.

Dierproeven aan de RUG / UMCG

De RUG en het UMCG streven naar (fundamenteel) onderzoek en onderwijs dat tot de wereldtop behoort. Het dierexperimenteel onderzoek dat daar voor nodig is, willen we zo goed mogelijk uitvoeren: dat betekent een optimale verzorging en borging van het welzijn van de proefdieren én het optimaal faciliteren van de proefdieronderzoekers.

Ons dierexperimenteel onderzoek vindt plaats in het UMCG (53%) en bij de Faculteit Science and Engineering van de RUG (FSE, 47%). Binnen deze organisaties is een aantal onderzoeksinstituten waar het dierexperimenteel onderzoek voornamelijk plaatsvindt.

Aan het woord: Barbro Melgert

Barbro Melgert: doet onderzoek naar verschillende soorten longziekten in muizen

Portretfoto Barbro Melgert ‘’Wij kijken met name naar het immuunsysteem in de longen. Hierbij proberen we zo min mogelijk proefdieren te gebruiken door middel van het gebruikenvan vervangende modellen die bepaalde onderdelen van longziekten kunnen nabootsen. Maar, de interactie met het afweersysteem is best ingewikkeld, omdat het immuunsysteem niet op één plek in het lichaam zit, maar eigenlijk overal. Dat aspect ontbreekt eigenlijk nog in onze vervangende modellen. Om medicatie goed te kunnen testen en de interactie tussen de longcellen en de immuuncellen te begrijpen, heb je soms wel het hele systeem nodig, en dus een proefdier.

In ons onderzoek gebruiken we proefdieren op twee manieren. Voor sommige vraagstellingen hebben we het gehele dier nodig, als we bijvoorbeeld de ziekte in het geheel willen bekijken, zoals astma veroorzaken in een proefdier. Hierbij kijken we dan naar welke mechanismen belangrijk zijn in het ontwikkelen van de ziekte, omdat dit kan leiden tot nieuwe geneesmiddelen. Vaak hebben we voor vraagstellingen niet het hele dier nodig, dan kunnen we organoïden , plakjes weefsel, of losse cellen gebruiken om op te testen. Hiermee kunnen we heel veel verschillende omstandigheden in één keer testen met één proefdier, in plaats van dat voor elke studie meer proefdieren nodig zijn.

Op deze manier proberen we dus het aantal dieren dat nodig is voor onderzoek zoveel mogelijk te verminderen. Daarnaast gebruiken we ook longweefsel van patiënten uit het ziekenhuis, die toestaan dat wij hun weefsel gebruiken voor experimenten. Ook proberen we het zo comfortabel mogelijk te maken voor de proefdieren, in het kader van verfijning. Denk hierbij aan extra kooiverrijking, en dieren samen in een kooi huisvesten (afhankelijk van het geslacht). Maar, aan het eind van de rit, als je allerlei dingen hebt getest en een geneesmiddel hebt ontwikkeld, blijft er altijd nog een laatste stapje. En daarbij wordt gekeken wat er in een heel dier gebeurt met de ziekte.’’

Aan het woord: Sanne Moorman

Sanne Moorman: doet onderzoek naar de hersenmechanismen van vocaal leren in zebravinken

Portretfoto Sanne Moorman‘’Ik doe onderzoek naar het type leren dat wij mensen gebruiken om onze spraak aan te leren. Dit heet vocaal leren. Kinderen doen dit natuurlijk, maar als we een nieuwe taal leren als volwassenen, doen we dit ook. Dit is een speciale vorm van leren, waarbij we de geluiden en klanken die we horen proberen na te doen. Niet alleen mensen doen dit, maar zangvogels leren ook op deze manier. Bij mensen kan je wel hersenscans maken, maar kan je geen testen doen op celniveau. Daarom gebruiken we voor dit onderzoek proefdieren.

Wij bestuderen zebravinken. Deze zangvogels worden vaker voor dit soort onderzoek gebruikt, omdat ze in korte tijd hun lied leren en dat we door hun zang op te nemen, het leerresultaat precies kunnen meten. In een deel van de experimenten doen we vooral heel veel zangopnames van de ouders en van de jongen, en vergelijken we deze met elkaar. Dan kan je bijvoorbeeld de omstandigheden manipuleren en kijken of dat een effect heeft op het aanleren van het liedje.

Om hersenactiviteit in de vogels te meten gebruiken we verschillende technieken. Op dit moment zijn we voornamelijk bezig met een nieuwe microscopietechniek, waarbij de vogels hun eigen miniatuur microscoop op hun hoofd krijgen gemonteerd. Op deze manier kunnen we met één vogel de reactie op meerdere geluiden vergelijken en hersenactiviteit volgen tijdens leerervaringen.

We passen ook veel verfijning toe, door de vogels zoveel mogelijk sociaal contact, ruimte en kooiverrijking te geven. Dat is niet alleen goed voor het welzijn van de vogels, maar ook voor de onderzoeksresultaten. Het is voor de jongen namelijk erg belangrijk om het liedje goed te leren van de ouders en de vogels zingen meer als ze minder gestrest zijn. We proberen doorlopend te werken aan het verminderen en verfijnen van de proefdieronderzoeken.’’

Aan het woord: Martien Kas

Martien Kas: doet onderzoek naar de neurobiologie van sociaal gedrag en sensorische informatieverwerking.

‘’We doen onderzoek naar de biologische oorzaken van veel voorkomende mentale en neurologische aandoeningen, zoals depressie en dementie, en dragen bij aan het beter begrijpen en de ontwikkeling van nieuwe behandelingsmethoden voor deze hersenziekten. Sociaal functioneren en sensorische informatieverwerking, zoals de waarneming van geur en geluiden, zijn vaak aangedaan in meerdere hersenziekten, ongeacht de klinische diagnose. Mijn onderzoek kenmerkt zich daarom als transdiagnostisch en translationeel.

Bij sensorische informatieverwerking kijken we naar de verwerking van een prikkel uit de omgeving, zoals een geluidstoon of een geur. De hersenen verwerken deze prikkel, waarbij we kijken naar de ontstane hersenactiviteit of het gedrag als gevolg van deze prikkel. We doen proefdieronderzoek om aan te tonen welke hersencircuits daadwerkelijk verantwoordelijk zijn hiervoor. In mensen kun je correlaties aantonen tussen hersenactiviteit en gedrag, maar niet het causale verband. Door bepaalde hersensystemen aan of uit te zetten en te observeren wat dit doet met een proefdier, kan je de biologische oorzaak van een gedragsverandering achterhalen. Daarnaast kunnen we onderzoeken welke genen en eiwitten in het brein hierbij betrokken zijn, welke een aangrijpingspunt vormen voor mogelijke interventies.

Afhankelijk van de onderzoeksvraag kan je verschillende modelsystemen gebruiken. Sommige vragen kun je in cellen bestuderen. Omdat ons onderzoek heel erg gericht is op gedrag en verwerking van prikkels uit de omgeving, kan dit alleen maar onderzocht worden in een dier dat dit gedrag ook kan laten zien. We proberen hierbij wel om zo veel mogelijk de natuurlijke omgeving van een proefdier na te bootsen.

In ons onderzoek maken we gebruik van methoden die door de jaren heen zijn ontwikkeld en verfijnd, om zo het ongerief van de proefdieren vóór, tijdens en na de proef zo veel mogelijk te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is het uitbreiden van de kooiverrijking en het sociaal contact tussen de dieren tijdens de proef.

Wanneer de vraag het toelaat gebruiken we zeker proefdieralternatieven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan cellen of aan fruitvliegjes. Maar, je moet natuurlijk altijd het meest optimale systeem kiezen om je onderzoeksvraag te beantwoorden.’’

Aan het woord: Rob Coppes

Rob Coppes: Doet onderzoek in muizen en ratten naar de effecten van straling zoals gebruikt bij radiotherapie voor kanker

Portretfoto Rob Coppes“Ik doe onderzoek naar de effecten van straling zoals die gebruikt wordt bij radiotherapie om kanker te genezen. En ik doe vooral onderzoek naar de effecten van straling op normaal weefsel. Wat veroorzaakt de bijwerkingen die een patiënt heeft als een tumor wordt bestraald? Een tumor kan je in pricipe weg krijgen met bestraling, maar die bestraling moet dan ook door gezond weefsel dat de tumor omgeeft. Dit gezond weefsel kan dan beschadigd worden. Het gezonde weefsel bepaalt dus de dosis die de patiënt kan krijgen, waarbij de dosis soms niet het niveau kan halen om de tumor weg te krijgen. Maar zelfs dan kan weefselschade optreden aan het gezonde weefsel waar de patiënt veel last van kan hebben en in zeldzame gevallen aan kan overlijden.

Ik probeer in mijn onderzoek de mechanismen van de effecten op het gezonde weefsel te ontrafelen en dit te gebruiken om de schade aan het gezonde weefsel te verminderen.

Voor het onderzoek gebruiken we voornamelijk muizen en ratten om het effect van straling op organen te bestuderen. Daarvoor heb je een intact organisme nodig omdat straling niet alleen lokale effecten op de cellen heeft, maar ook interactie heeft met weefsels en organen in het hele lichaam, zoals bijvoorbeeld het immuunsysteem. Maar er zijn zeker alternatieven te gebruiken om een deel van de mechanismen te ontrafelen.

We zijn de eersten die organoïden van cellen uit speekselklieren hebben gemaakt. Organoïden zijn mini-organen die gevormd worden uit stamcellen, in dit geval uit de speekselklieren van muizen en mensen. Met deze organoïden kunnen wij stralingsonderzoek doen. Bij de bestraling van tumoren in je hoofd en nek worden vaak de speekselklieren aangetast met als gevolg dat de patiënten een droge mond krijgen, niet meer goed kunnen eten, hun smaak verliezen, niet meer goed kunnen praten, een hoog risico op tandbederf hebben, dat de tanden uit kunnen vallen en ze infecties in de mond krijgen. Dit leidt dan tot het droge mondsyndroom, ook wel xerostomie genoemd. Om deze speekselklieren weer te herstellen proberen we uit organoïden afkomstige gezonde cellen, gekweekt uit weefsel verkregen van de patiënt zelf, te injecteren na de bestraling. Vergelijkbaar met een beenmergtransplantatie. Na het inbrengen van deze cellen begonnen de speekselklieren zich te herstellen.

We gebruiken tegenwoordig veel minder dieren dan voorheen, met name door het gebruik van organoïden. De organoïden helpen ons met het beantwoorden van onderzoeksvragen op cel- en orgaanniveau. De volgende stap is dan altijd om te kijken hoe dit werkt in een orgaan in interactie met bloedvaten en het immuunsysteem en uiteindelijk met het hele lichaam. Voor de dieren die we gebruiken proberen wij het zo comfortabel mogelijk te maken, want je wil je dieren nooit meer schade berokkenen dan nodig is om tot goede resultaten te komen die je specifieke vraag beantwoorden. Een ziek of ongelukkig dier laat namelijk allerlei effecten zien die niets te maken hebben met wat je aan het onderzoeken bent, waardoor je mogelijk foute conclusies trekt naast het feit dat het niet leuk is om een dier iets aan te doen.

In december 2022, hebben we, aan de hand van zulke dierexperimenten, voor het eerst in de wereld een patiënt behandeld in een fase I/II klinische studie om de haalbaarheid en bijwerkingen van een dergelijke behandeling te testen”.

Wet- en regelgeving

Proefdieronderzoek is aan strikte wet- en regelgeving gebonden. Sinds 1977 is het welzijn van proefdieren in Nederland beschermd via de Wet op de dierproeven, de Wod. In aanvulling op deze wet is sinds 1985 ook het Dierproevenbesluit van kracht. Uitgangspunt van de wet is het ‘Nee, tenzij’-principe: dierproeven zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn. Wanneer een onderzoeker het onderzoek bijvoorbeeld ook met een computermodel of slachtmateriaal kan uitvoeren, is het verboden dieren voor het experiment te gebruiken. In 2014 is een herziene Wod in werking getreden.

Van aanvraag tot uitvoer dierproef

CCD

Deze landelijke commissie beoordeelt de aanvraag definitief en verleent, of weigert, de projectvergunning voor het experiment. De CCD publiceert niet-technische samenvattingen van verleende vergunningen op haar website.
Daarnaast is een landelijk comité, het NCad opgericht. Het brengt verbeteringen tot stand gericht op het Vervangen, Verminderen en Verfijnen (3V’s) van dierproeven en de ethische toetsing daarvan in (toegepast) wetenschappelijk onderzoek en onderwijs om daarmee het proefdiergebruik te minimaliseren, zowel nationaal als internationaal.

DEC

De RUG heeft een onpartijdige dierexperimentencommissie die proefdiergebruik beoordeelt in opdracht van de CCD. Bij haar afweging gebruikt de DEC-RUG standpunten en richtlijnen die zijn opgesteld door de CCD. Daarbij hanteert de DEC-RUG ook de algemeen geldende standpunten uit de Code of Practice over diverse onderwerpen. In de DEC-RUG zitten deskundigen op het gebied van (bescherming van) proefdieren, dierproeven, alternatieven voor dierproeven en ethische toetsing.
De DEC toetst elk onderzoeksvoorstel aan de bestaande wet- en regelgeving. Ook weegt ze het belang van het dierexperiment af tegen het ongerief dat de proefdieren ondervinden.
De intrinsieke waarde van elk dier staat centraal bij de afweging of een dierproef ethisch acceptabel is of niet. Dat neemt niet weg dat ook andere overwegingen een rol spelen, zoals psychologische complexiteit van een dier (denk aan apen). Of de maatschappelijke status die aan een diersoort wordt toegekend, gebaseerd op factoren als sociale verbondenheid (hond en kat), historische waarde (landbouwhuisdieren) en maatschappelijke relatie (zeehond).
Voor proeven met apen zijn bij de RUG en het UMCG geen faciliteiten; over proeven met apen heeft de RUG een apart standpunt opgesteld.

IvD

Een belangrijke verandering in de herziene Wod is dat instellingen kennis over dierenwelzijn bundelen in een ‘Instantie voor Dierenwelzijn’. De IvD behandelt een onderzoeksproject, na goedkeuring door de DEC en CCD, op dierenwelzijnsaspecten en zorgt ervoor dat het project goed uitgevoerd kan worden. Verder adviseert zij de onderzoeker over toepassing van de 3V’s en houdt toezicht op de voorbereiding van het onderzoek en de vaardigheid en scholing van de uitvoerders.
In de IvD zit een aangewezen dierenarts, de locatiebeheerder van de dierfaciliteit, een wetenschapper en indien gewenst een externe deskundige, zoals bijvoorbeeld een stralingsdeskundige of een biologische veiligheidsfunctionaris.

In de Wet op de dierproeven staan in artikel 14C. de taken van een Instantie voor Dierenwelzijn beschreven in vijf punten (14c.1a tot en met 1e). Lid 1c van het wetsartikel meldt dat de IvD “zorgt voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake controle, rapportage en vervolg met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren”. Vrij vertaald geeft het artikel aan dat de IvD organiseert dat het welzijn van de proefdieren geborgd is en wordt vastgelegd.

De IvD’s van de RUG checken bij elk IvD-protocol of de dierstudie uitgevoerd zal worden met dieren die in het wild worden gevangen. Als dit zo is, controleert de IvD of de benodigde Flora- en Fauna ontheffing aanwezig is. Dit bedrijfsinterne proces zal onveranderd gehanteerd blijven worden.

IvD platform

De beide IvD’s van de RUG zijn aangesloten bij het landelijk IvD-platform. Leden van de Groningse IvD’s zijn actief in verschillende werkgroepen: de werkgroep Antibiotica en de werkgroep Fokcoördinatoren. Daarnaast is één IvD-lid bestuurslid van het IvD-platform. Het IvD-platform is onderdeel van DALAS en vertegenwoordigt meer dan 90% van alle IvD’s in Nederland.

Naast het maandelijkse reguliere overleg heeft het IvD-Platform contacten met de verschillende overheidsorganisaties zoals de CCD, de NCad, LVVN en de NVWA. Het doel van het afgelopen jaar was om minimaal eenmaal per jaar met de verschillende overheidsorganisaties om de tafel te zitten om punten te bespreken die speelden op de werkvloer. Dit is gerealiseerd.

Naast gesprekspartner zijn van de verschillende overheidsorganisaties, wil het IvD-Platform ook zorg dragen voor het delen van kennis tussen de verschillende Nederlandse IvD’s.

Binnen het IvD-platform zijn 8 werkgroepen actief: Experimental Design & Statistical Analysis, Fok-coördinatoren, Intercollegiale Audit, Individuele Huisvesting, Criteria Art.9, Antibioticabeleid, Ongeriefinschatting en Registratieboekje. Output van deze werkgroepen wordt gedeeld met de IvD’s.
Dit jaar heeft het IvD-platform in samenwerking met de NCad 1x het “Harry Blom beraad” georganiseerd. Doel van dit beraad is om dilemma’s in de huidige onderzoekspraktijk vanuit verschillende gezichtspunten te belichten. Het onderwerp was dit keer ‘Verfijning van testprocedures, huisvesting en verzorging van proefdieren”. Hierover deelden meerdere deskundigen hun onderzoeksbevindingen en visie. De meeste activiteiten die door het IvD-platform worden georganiseerd worden bezocht door een of meer IvD-leden vanuit Groningen.

Aan het woord: David Lentink

David Lentink: Doet onderzoek naar de beweging van dieren, voornamelijk vliegen.

Portretfoto David Lentink“Ik ben geïnteresseerd in de beweging van dieren. Ik houd me voornamelijk bezig met vliegen, maar in mijn vakgebied houdt men zich bezig met hoe dieren rennen, hoe dieren zwemmen, hoe dieren bewegen. Dat komt omdat we daar heel weinig over weten. En dat heeft heel belangrijke biologische waarden om beter te begrijpen. Je kunt de wereld allerlei oplossingen bieden, door alleen maar te begrijpen hoe de natuur werkt. Dat is mijn grootste interesse. Maar het is ook heel belangrijk vanuit het perspectief van het welzijn van een dier. Wat is het gedrag en hoe kan een dier zich goed bewegen? Het is ook heel belangrijk voor andere gebieden binnen de biologie, zoals ecologie, evolutiebiologie of ontwikkelingsbiologie. Beweging is namelijk een fundamenteel aspect van hoe organismen op aarde leven. Dat is hoe ze voedsel verzamelen, partners vinden, zich voortplanten en migreren, dus het is echt een belangrijke biologische eis.

Het is mijn interesse om onderzoek naar beweging op een natuurlijke manier te doen, want ik denk dat als een dier zich natuurlijk gedraagt, ik het meeste leer over hoe het meestal beweegt. En daarom is dat één van mijn belangrijkste aandachtspunten in mijn onderzoek. Ik laat ze op een motiverende manier op zoek gaan naar voedsel en train ze met de clickertraining, die ook wordt gebruikt bij hondentraining. Wanneer ik onderzoek doe naar een dier, film ik vogels en wil ik dat een vogel van A naar B vliegt zodat ik de beweging kan zien, dan werkt het heel goed als het dier zelf naar de andere kant wil vliegen en van tevoren gemotiveerd is om dat te doen.

Ik doe onderzoek op proefdieren, maar ik doe geen dierproeven. Wij observeren de dieren alleen. Met betrekking tot verminderen werk ik altijd met zo weinig mogelijk dieren, met 5 grote vogels in het verleden. Dat is niet veel. Dat betekent dat ik bepaalde vragen niet kan beantwoorden. Dus een van de gevolgen van het verfijnen is dat ik kleinere effecten niet kan laten zien. En daarom richt ik me op vragen waarbij ik zo min mogelijk proefdieren hoef te onderzoeken. Dat betekent ook dat ik bepaalde vragen, waarvan ik misschien vind dat ze beantwoord moeten worden, niet kan beantwoorden. Dat is dus een keuze, wat niet betekent dat het altijd de juiste keuze is.”

Aan het woord: Bart van de Sluis

Bart van de Sluis: Doet onderzoek naar afwijkingen in het metabolisme.

“Onze afdeling doet onderzoek naar stofwisselingsziekten, waarbij de nadruk ligt op zowel erfelijke als verworven aandoeningen. Bij verworven metabole ziekten kun je denken aan diabetes, hart- en vaatziekten en vetophoping in de lever (leververvetting). In het geval van aangeboren (erfelijke) ziekten spreken we over aandoeningen die worden veroorzaakt door een foutje in het DNA, dat je via je ouders hebt geërfd. Een van de aangeboren ziektes waaraan we werken is glycogeenstapelingsziekte. Als afdeling zijn we geïnteresseerd in het begrijpen van hoe bepaalde stofwisselingsziekten ontstaan en welke mechanismen hieraan ten grondslag liggen. Deze kennis is belangrijk om in de toekomst patiënten beter te kunnen behandelen.

Om ons doel te bereiken maken we gebruik van diermodellen, met name muismodellen. Een belangrijk voordeel van muizen is dat hun DNA relatief eenvoudig aan te passen is, waardoor we ziektes die bij mensen voorkomen kunnen nabootsen. Zo kunnen we de bijbehorende ziektemechanismen beter in kaart brengen. Stofwisselingsziekten zijn complex; bij deze aandoeningen zijn meerdere celtypen en organen betrokken. Hierdoor is het niet eenvoudig om dergelijke aandoeningen te onderzoeken met gekweekte cellen in het laboratorium. Tijdens mijn eigen onderzoek heb ik nieuwe processen ontdekt die zonder het gebruik van diermodellen niet aan het licht waren gekomen.

In ons onderzoek zien we de muis als een soort patiënt. Net zoals bij menselijke patiënten nemen we bloed af om naar specifieke bloedwaarden te kijken, zoals glucose- en lipidenniveaus. Soms geven we de muizen speciale diëten om bepaalde ziektes te induceren die geassocieerd zijn met overgewicht, zoals type 2 diabetes, leververvetting en hart-en vaatziektes. Dit dieet kun je vergelijken met een “hamburgerdieet”. Eigenlijk bootsen we met onze muizen een groot maatschappelijk probleem na.

Tijdens het onderzoek worden alle handelingen uitgevoerd door getrainde professionals, met als doel maximale verfijning te bereiken. Ons team werkt continu aan het verbeteren van technieken om ervoor te zorgen dat de muizen zo min mogelijk last ondervinden van de procedures. Daarnaast optimaliseren we onze experimenten om het aantal benodigde muizen verder te reduceren. Zo hebben we afgelopen jaar een nieuwe techniek ontwikkeld waarmee we het gebruik van proefdieren aanzienlijk hebben kunnen verminderen.
Tegelijkertijd onderzoeken we in ons laboratorium of bepaalde processen kunnen bestuderen met behulp van specifieke celmodellen, zoals organoïden. Hoewel deze ontwikkelingen veelbelovend zijn, bieden organoïden nog niet hetzelfde inzicht als een volledig organisme. Zo ontbreken bij organoïden nog steeds de complexe interacties tussen verschillende organen en celtypen. Daarom blijven muismodellen een essentieel hulpmiddel om ziekteprocessen beter te begrijpen en uiteindelijk patiënten in de toekomst beter te kunnen behandelen.”

Aan het woord: Jocelien Olivier

Jocelien Olivier: Doet onderzoek naar het gebruik van antidepressiva tijdens de zwangerschap.

Portretfoto Jocelien Olivier“We doen onderzoek naar het gebruik van antidepressiva tijdens de zwangerschap en hoe dat de nakomelingen beïnvloedt. We willen kijken of het brein van pasgeborenen zich anders ontwikkelt, want we weten wel dat het gedrag anders is. We willen graag de onderliggende oorzaken daarvan onderzoeken. Onderzoek in zwangere vrouwen is natuurlijk ethisch niet mogelijk, en dat willen we ook niet, omdat we dan gezonde zwangere vrouwen met antidepressiva moeten behandelen. Er is wel onderzoek bij mensen, waarbij er op jonge en latere leeftijd onderzoek gedaan wordt, maar dat gaat natuurlijk niet zo snel. Als je wil kijken naar de onderliggende werkingen in het lichaam, dan heb je echt de hersenen nodig en moet je daar specifiek in kijken. Dus dat kan gewoon niet in mensen. Ook belangrijk is het om te noemen dat bij het testen van nieuwe medicijnen vooralsnog het ook verplicht is om de veiligheid van het medicijn eerst in proefdieren te testen. Met name als het om de volgende generatie gaat, is dit zeer belangrijk.

We doen heel veel onderzoek naar gedrag in ratten. Met name sociaal gedrag, waarbij je moet denken aan speelgedrag, sociale interacties, seksueel gedrag, agressie, maar ook naar affectief gedrag (angst/ depressie). Daarnaast kijken we ook naar cognitie, leren en geheugen.

We kijken altijd naar hoeveel dieren er minimaal nodig zijn om iets aan te kunnen tonen en gebruiken ook niet meer dan nodig is. Je wilt daarbij ook niet te weinig dieren gebruiken, want dan heb je het risico dat je onderzoek niks oplevert. We kijken of we dingen anders kunnen aanpakken zodat het onderzoek minder stressvol wordt voor de ratten. We hebben bijvoorbeeld een methode ontwikkeld waardoor de ratten niet meer stil hoeven te zitten als we ze injecteren, maar vrij kunnen blijven bewegen. Dit is een voorbeeld van verfijning. Omdat we met name onderzoek doen naar gedrag en veranderingen in de hersenen, kunnen wij dierproeven niet vervangen met een alternatief, maar waar onderzoek het toelaat is het belangrijk om alternatieven te gebruiken.”

Einde van de proef

Adoptie

Volgens de herziene Wet op de dierproeven geeft de IvD advies over adoptieregelingen, met inbegrip van advies over passende socialisatie van de voor adoptie vrij te geven dieren. De vergunninghouder is van mening dat het niet in het belang van de proefdieren en particulieren is om de proefdieren te laten adopteren. Een uitzondering hierop zijn dieren die bij de RUG onder semi-natuurlijke omstandigheden gehouden worden o.a. vogels en vissen. Deze dieren kunnen door particulieren overgenomen worden. De vergunninghouder staat niet toe dat dergelijke dieren verhandeld worden.

In 2024 werden 51 zebravinken, 22 rotsduiven en 1 bankiva kip geadopteerd. Daarnaast zijn 181 rijstvogels na gebruik teruggegeven aan de kweker en werden 2 muspapegaaien en 1 Amerikaanse torenvalk omgeruild bij de kweker omdat deze individuen moeilijker te trainen bleken voor het onderzoek. Tenslotte werden 140 stekelbaarzen vrijgelaten in de natuur.

Dierproeven doelen

Veruit de meeste dierproeven hebben onderzoekers uitgevoerd om een wetenschappelijke vraag te beantwoorden. De figuur hieronder geeft aan waarover deze vragen gingen. Naast het beantwoorden van wetenschappelijke vragen, zijn ook dierproeven gedaan voor onderwijs en training, bijvoorbeeld om studenten en biotechnici op te leiden.

Tabel Zodoende

RuG 10500 Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek Toegepast en omzettingsgericht onderzoek tbv de Mens Bescherming van diersoorten Onderwijs Fok met ongerief, niet gebruikt in dierproef Totaal
Muizen 6.130 746 159 282 7.317
Ratten 730 80 205 1.015
Cavia’s 15 14 29
Andere knaagdieren 39 39
Andere zoogdieren
8 8
Andere vogels 1.539 12 1.551
Klauwkikkers
147 147
Zebravissen 50 50
Zeebaarzen 17 17
Andere vissen 304 76 380
Totaal 8.962 826 93 390 282 10.553

NB lege rijen en kolommen worden niet getoond.
De tabel bevat geen dieren die zonder voorafgaande handeling zijn gedood.

Ongerief

Proefdieren ervaren altijd een bepaalde mate van ongerief. De Nederlandse regelgeving deelt ongerief met ingang van de herziene Wod in vier categorieën in. Ongerief hoeft niet per se pijn te zijn: ook stress en angst vallen hieronder. Hieronder is weergegeven welke mate van ongerief de dierproeven in 2024 met zich meebrachten.

%

Terminale dierproeven

%

Licht ongerief

%

Matig ongerief

%

Ernstig ongerief

%

Ernstig overstijgend ongerief

Fokefficiëntie

De RUG en het UMCG fokken zelf dieren, vooral (transgene) muizen en ratten. Niet alle gefokte dieren komen in een experiment terecht. Deze dieren noemen we ‘surplusdieren’ of ‘fokoverschot’.

Cryopreservatie

Cryopreservatie is een techniek waarbij eicellen of sperma van een foklijn die langere tijd niet nodig is, wordt ingevroren in plaats van de lijn levend in stand te houden. Als de foklijn weer nodig is, wordt een bevruchte eicel ingebracht bij een schijnzwanger vrouwtje. In de tussentijd zijn dus geen dieren nodig voor het behoud van de lijn.

Sinds 2020 biedt de RUG aan om inactieve foklijnen (lijnen die niet gebruikt worden voor dierproeven) te cryopreserveren. Eenentwintig muizenlijnen zijn gestopt in 2024. Acht nieuwe lijnen zijn gestart in 2024. Netto zijn er minder fokdieren aanwezig van muizen en ook van zebravissen. De RUG heeft zich in 2024 ook toegelegd op het technisch mogelijk maken van cryopreservatie van vissenlijnen om ook hier het onnodig in stand houden van vissenlijnen te voorkomen. Al met al blijft er inzet nodig om het percentage niet-gebruikte dieren de komende jaren te verlagen.

Vervanging, Vermindering en Verfijning

Bij onderzoek en onderwijs met proefdieren aan de RUG en het UMCG staan de 3V’s centraal: vervanging en vermindering van proefdieren en verfijning van de dierproeven. Concreet betekent dit dat we zo min mogelijk proefdieren gebruiken en waar mogelijk proefdiervrij werken. Het ongerief voor de proefdieren beperken we zo veel als mogelijk. De Instantie voor Dierenwelzijn (IvD) helpt de onderzoekers om dit in de praktijk te brengen.

Vervanging

Een onderzoeker mag een dierproef alleen uitvoeren als het niet anders kan. Waar mogelijk voeren we onderzoek en onderwijs uit met dierproefalternatieven zoals ongewervelden, cellen, weefsels, computersimulaties, videotraining of slachthuismateriaal.

Vermindering

Bij een dierexperiment zetten we in op het verminderen van het aantal benodigde dieren: een opzet met zo min mogelijk proefdieren, die nog wel betrouwbare resultaten oplevert. Bijvoorbeeld door te kiezen voor standaardstammen waardoor de onderzoeksresultaten beter vergelijkbaar zijn of door onderzoekers eerst een pilotonderzoek te laten uitvoeren.

Soms kunnen proefdieren na het oorspronkelijke experiment opnieuw worden gebruikt, voor een (vervolg)experiment of voor onderwijs. In 2023 ging 2,2% van de dieren een tweede maal een proef in.

Verfijning

De onderzoekers, dierverzorgers, biotechnici en proefdierdeskundigen zijn dagelijks met verfijning bezig. Optimale huisvesting en goede toepassing van experimentele technieken en anesthesie, beperken het ongerief voor de proefdieren. Sociale dieren als ratten zijn bijvoorbeeld gehuisvest in groepen, waardoor ze minder stress ervaren.

Door dierproeven te verfijnen neemt het welzijn van de dieren toe. Goed voor de dieren en voor de kwaliteit van het onderzoek.

Toepassing 3V’s in het onderwijs met proefdieren

Training

Bij de Centrale Dienst Proefdieren worden bij het gebruik van proefdieren in het onderwijs zoveel mogelijk de 3V’s toegepast. Wanneer onervaren personen voor het eerst voor een training komen wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van kunstmaterialen. Het leren hechten start met hechten op een zeemleren lap.

Organisatie en faciliteiten

Om een optimale verzorging van de dieren te garanderen en effectief onderzoek te kunnen doen, zijn twee moderne proefdierfaciliteiten ingericht: de Centrale Dienst Proefdieren in het UMCG (CDP) en de Facultaire Dienst Dierverzorging in de Linnaeusborg (FDD).
Het proefdieronderzoek aan de RUG en het UMCG vindt plaats in de vrije natuur of in één van de laboratoria met speciale proefdierfaciliteiten. We besteden de grootst mogelijke zorg aan een optimale huisvesting van de proefdieren: dit is immers de ruimte waar de dieren vrijwel hun hele leven verblijven. Huisvesting is dan ook meer dan enkel voldoen aan de wettelijke vereisten. De CDP en de FDD zijn geheel vernieuwd in respectievelijk 2009 en 2011 en behoren tot de modernste van Europa. Temperatuur, licht en luchtvochtigheid in de verblijven zijn nauwkeurig te regelen.

Inspecties door NVWA

In 2024 legde de inspectie twee bezoeken af, nl. een driedaagse audit op de locatie Linnaeusborg en een inspectie op de locatie CDP.

Wat vindt u?

Met dit jaarverslag hebben we u laten zien hoe en waarom wij dierexperimenteel onderzoek uitvoeren. We willen graag weten wat u van deze website vindt. Wat is er goed, wat kan beter? Mist u bepaalde informatie? Hiernaast kunt u uw opmerkingen kwijt.

We kunnen niet persoonlijk antwoorden, maar nemen alle suggesties mee in ons volgende jaarverslag.

Contactformulier
Toestemming gebruik persoongegevens *

Over de Rijksuniversiteit Groningen

De Rijksuniversiteit Groningen is een mondiaal georiënteerde research universiteit, geworteld in Groningen, City of Talent. De Universiteit bevindt zich op invloedrijke ranglijsten in de top 100 en is geliefd bij studenten (30.000) en medewerkers (5250 fte) uit binnen- en buitenland. Zij worden uitgedaagd het beste uit zichzelf te halen; talent krijgt de ruimte, kwaliteit staat centraal. De universiteit werkt actief samen met maatschappelijke partners en profileert zich op de thema’s Healthy Ageing, Energy en Sustainable Society.